Een nieuwe Stippenkaart

De woningen van gedeporteerde Joden 1942-1944

Studiedag "HISGIS Amsterdam", Amsterdam, 5 juni 2012
Jan Hartmann
Afdeling Geografie
Universiteit van Amsterdam
j.l.h.hartmann@uva.nl

(NB: Wanneer u op de plaatjes rechts klikt verschijnen ze uitvergroot in een nieuw venster.)

Links vindt u de beruchte "Stippenkaart", in 1941 getekend door het Bureau Statistiek van de gemeente Amsterdam en een jaar later gebruikt bij de organisatie van de deportatie van de Amsterdamse Joden. Het is niet moeilijk die kaart te georefereren en over Google Maps heen te projecteren

De stippen zijn natuurlijk alleen statistische eenheden, maar de individuele adressen waren natuurlijk bij de gemeente bekend. Het is verbijsterend hoeveel concrete, bureaucratische informatie nog steeds voorhanden is over de individuele mensen die in die twee jaar zijn afgevoerd.

Onlangs heeft het Joods Historisch Museum een klein stukje van die informatie naar buiten gebracht: de meer dan 20.000 adressen van waaruit mensen zijn weggehaald. Op 4 mei vorig jaar is de bewoners van die huizen gevraagd deze poster voor het raam te hangen. Meer informatie is te vinden op de site van het Joods Monument waar gezocht kan worden op adres

De adressen, die u op het kaartje bij ieder adres kunt zien, zijn gelocaliseerd met behulp van Google Geocoding,resulterend in deze tabel Het is dan natuurlijk ook niet meer zo moeilijk om die locaties ook als groep over Google Maps af te beelden, en er met GIS-software op de server een echte computerkaart van te maken, die tot op huisniveau kan worden ingezoomd, en kan worden gecombineerd met de oorspronkelijke, stippenkaart, een huiveringwekkende ervaring voor iemand die in zo'n buurt woont.

Er zit echter een adder onder het gras: de reconstructie van de adressen van 1943 op basis van de moderne gegevens uit Google Geocoding is niet nauwkeurig. Straanamen en huisnummers zijn veranderd of verdwenen, er zijn regelrechte fouten, en de nauwkeurigheid van de individuele adressen is ontoereikend. Het blijkt verbazingwekkend moeilijk om die laatste, schijnbaar kleine details goed te krijgen: waar lagen die huizen precies in 1943. Ik zal hierna een methode beschrijven waarmee dat via Intenet-applicaties, en met behulp van CLoud-technologie en crowd-sourcing mogelijk is.

Het uitgangspunt vormen de ruim 2400 kaarten van Publieke Werken 1:1000, bewaard op het Stadsarchief, uitstekend geïnventariseerd, maar niet gemakkelijk cartografisch toegankelijk. Bij de Kaartenzaal van de Universiteit van Amsterdam is een onvolledige set doublures bewaard, die ik voor deze pilot heb mogen scannen en gebruiken. Hier ziet u blad L6, de westelijke Transvaalbuurt, in de versie van 1958, en hier de versie van 1911, toen men net bezig was de wijk aan te leggen. U ziet dat de bladgrenzen niet helemaal parallel lopen, en de verschillen zijn groter dan gedacht. Er zijn namelijk twee volledig veschillende meetsystemen gebruikt, geen van beide in het moderne Rijksdriehoeksnet. Dit is het coördinaat linksonder van 1958 (32600/21750), en hier dat van 1911 (950/2250). Het blijkt dat het nieuwe systeem in de oude versie van het Rijksdriehoeksnet is opgemeten, met de toren van de OL-Vrouwekerk in Amersfoort als nulpunt, en dat bij die coördinaten slechts 155000/463000 hoeft te worden opgeteld: het coördinaat rechts onder de save-knop is het omgerekende RD-coördinaat, het gele coördinaat links is het bijbehorende scan-coördinaat. Anders ligt het in 1911: hier is het meetsysteem niet alleen verschoven, maar ook een beetje geroteerd. De berekening van de RD-coördinaten die bij dit hoekpunt horen is dus wat ingewikkelder, maar in principe mogelijk als men het nulpunt en de rotatie-hoek ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet kent. Het blijkt nu dat het nulpunt van dat meetsysteem op het toenmalige raadhuis lag, hier net om de hoek, en dat het meetsysteem 1.89 graden kloksgewijs is geroteerd ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet. Hier ziet u beide meetsystemen over elkaar heen geprojecteerd

De Internet-applicatie die u hier ziet haalt van elk kaartblad de berekende RD-coördinaten uit een database, en de gebruiker hoeft alleen de vier hoekpunten aan te klikken. Dat is voldoende om de kaart te georeferen en hem te combineren met welke andere gegeorefeerde kaart dan ook, bijvoorbeeld de 1:2500 kaart uit 1943, een moderne luchtfoto, of zelfs de kadasterkaart van 1832, toen het nog een polder in de gemeente Nieuwer-Amstel was.

Het grote belang van de 1:1000 kaart ligt in de ingetekende huisnummers Ook hiervoor heb ik een Internet-applicatie geschreven, waarmee vanaf een beginnummers de huisnummers successievelijk kunnen worden aangeklikt en het nummer automatisch met 2 wordt opgehoogd. Het resultaat wordt vervolgens in een kleine database geplaatst.

Hiermee hebben we het eenvoudigste deel van de procedure gehad. De grote uitdaging komt met het koppelen van gegevens die op adres-niveau zijn verzameld, bijvoorbeeld de adresboeken van Amsterdam, meer dan honderd kloeke delen, geordend op naam, straat en beroep. De grote uitdaging ligt niet in het OCR-en van de pagina's, maar in het converteren naar een reguliere database. Als dat echter gebeurd is, zijn de gegevens direct locationeel te koppelen, ook als ze niet op dezelfde server, staan, of zelfs bij verschillende organisaties, worden beheerd. Om terug te keren tot de Stippenkaart: op deze wijze kunnen de gegevens van de locationele adres-server gecombineerd worden met de gegevens van de individuele huizen van het Joodse Monument, zonder dat er ook maar éé aanpassing nodig is op de server van het Joods Historisch Museum.

Deze gedistribueerde opzet van locationele data wordt eigenlijk pas goed mogelijk in een gedistribueerde Cloud-omgeving, met geografische en GIS-functionaliteit op aparte,dedicated servers, die beperkte toegang hebben tot de eigenlijke grote data-servers van de verschillende organisaties, en zelf ook toegankelijk zijn voor het opvragen van locationele data. Met de Cloud-omgeving van de Universiteit van Amsterdam en het rekencentrum SARA hoop ik deze mogelijkheden tot integratie van gegevens tussen verschillende organisaties verder vorm te kunnen geven.